Momenteel lopen de besmettingscijfers in Nederland weer op. Tijdens de eerste coronagolf dit jaar stierven ruim 10.000 mensen in ons land aan vastgestelde of vermoedelijke COVID-19 (besmetting met het nieuwe coronavirus). Dat heeft het CBS berekend op basis van doodsoorzaakverklaringen ingevuld door een behandelend arts. De cijfers gaan over maart tot en met juni.
Nu een tweede golf officieel is, zien we opnieuw een toename van ziekenhuis- en IC-opnames. Inmiddels is dankzij wereldwijd wetenschappelijk meer duidelijk over hoe het virus zich gedraagt in specifieke patiëntengroepen. Dit maakt het mogelijk een betere afweging te maken bij de behandeling van de patiënt.
Vanaf maart 2020 hebben artsen uit 45 Nederlandse ziekenhuisorganisaties, verenigd in het Dutch Oncology COVID-19 Consortium (DOCC) onderzoeksgegevens verzameld over kankerpatiënten die besmet raakten met het coronavirus.
De eerste analyse van een groep van 351 oncologische patiënten met COVID-19 geven een voorlopige aanwijzing richting voorspellers voor overlijden. Dit zijn: mannelijk geslacht, leeftijd vanaf 65 jaar, eerdere of andere kwaadaardige tumoren, de diagnose leukemie en longcarcinoom.
Dit betekent bijvoorbeeld dat kankerpatiënten met COVID-19 van boven de 65 jaar meer risico lopen om te overlijden dan jongere kankerpatiënten met COVID-19.
Patiënten met leukemie of longcarcinoom hadden ook een verhoogd risico, maar patiënten met een hersentumor of een andere neuro-oncologische ziekte niet.
Van de 351 patienten stierf 32% aan COVID-19.
De aard van de laatste oncologische behandeling – chirurgie, radiotherapie, chemotherapie, targeted therapie, immuuntherapie of hormonale therapie – werd niet geassocieerd met het overlijden van de patiënt aan COVID-19. Dit is mogelijk onderwerp van later onderzoek.
De eerste resultaten van het onderzoek zijn gepresenteerd op het ESMO-congres en worden binnenkort gepubliceerd in The European Journal of Cancer.
De uitkomsten van het onderzoek kunnen niet direct vertaald worden naar de huidige of toekomstige situatie, omdat er tijdens de eerste fase sprake was van een restrictief test- en instuurbeleid. Ook zijn behandelschema’s in de tussentijd aangepast, en kunnen er veranderingen zijn opgetreden in het risicomijdend gedrag van patiënten.
Om meer data te verzamelen en analyseren blijft het includeren van nieuwe patiënten van groot belang. Dit verloopt via de artsen in de Nederlandse ziekenhuizen.